Het was een warme, lome zondagmiddag, waarop mevrouw Schipper haar besluit nam. Zo’n dag waarop de hemel grauw bewolkt terwijl het zweet van je benen gutst, maar het wil niet gaan regenen. De lucht trilde als een bibberend plasje limonade op het blad van een ietwat hellende terrastafel, oude mensen leunden zwaar op hun stokken en iedereen
hapte naar adem.
Op zo’n dag nam mevrouw Schipper haar besluit. Het moest maar eens afgelopen zijn.
De laatste dagen had ze een stuwende druk vanuit haar liezen via haar onderbuik en haar maagzweer naar boven richting hoofd waargenomen en hoewel ze niet wist waar die druk door veroorzaakt werd, voelde ze dat het kookpunt nu bijna bereikt was.
Er was iets helemaal mis aan het gaan.
Mevrouw Schipper realiseerde zich de Algehele Vaagheid van dit gevoel. Ze was er terdege van bewust dat het afgaan op het gevoel in het algemeen en op dit gevoel in het bijzonder een nogal precaire kwestie was en dat het bovendien een onduidelijk, ja zelfs vluchtig gevoel was waar ze op aan het afgaan dreigde te gaan was.
Maar de onontkoombaarheid ervan woog zwaarder dan haar bedenkingen.
Het ‘iets’ dat mis dreigde te gaan was geen onbeduidend ‘ietsje’. Het was een ‘Iets’, groots en meeslepend en het ging niet morgen of overmorgen misgaan, maar vandaag nog.
Het begon ermee dat mevrouw Schipper die ochtend in de supermarkt een nogal vreemde ontmoeting had gehad met een Klein Mens, ook wel ‘kind’ geheten. Het ‘kind’, niet ouder dan een jaar of zeventien, had haar in haar kont geknepen.
Onnodig te vermelden dat mevrouw Schipper niet gediend was van deze kontknijperij.
Ze was uiteraard te beduusd geweest er iets van te zeggen en dat zat haar danig dwars, zozeer dat ze neigde naar het Opzoeken van het ‘kind’ en het Alsnog Van Repliek Dienen ervan.
Maar er was meer aan de hand geweest.
Haar Turkse buurman (zijn Turks-zijn was van belang voor zijn verhouding met mevrouw Schipper, of lievergezegd die van haar met hem, vandaar de vermelding) had haar vrolijk gegroet die ochtend. Dat terwijl mevrouw Schipper immer zorgvuldig haar neus optrok bij het passeren van zijn huis en daar een korte doch hevig gemeende verwensing bij schreeuwde, meestal ‘Hond!’.
Bovendien had het hondje van mevrouw Schipper die ochtend niet één, maar twéé keer op de stoep van het studentenhuis aan de overkant van de straat geplast (die studenten die op vier mei om zeven uur ’s avonds nog ‘Summertime’ in de uitvoering van Janis Joplin hadden gedraaid op volle sterke hoe haalden ze het in hun enzovoort) bij hun gebruikelijke ochtendwandeling.
De krant was die ochtend te laat bezorgd, de Russen hadden de Nederlanders verslagen (de Russen! Ze waren gekomen, At Last, toen niemand hen verwachtte, zoals voorspeld) en haar echtgenoot, meneer Veerman (want mevrouw Schipper droeg haar meisjesnaam) was verdwenen.
Hij had een Brief achtergelaten op de keukentafel, die mevrouw Schipper tot op dat moment ongeopend had gelaten.
maandag 23 juni 2008
zaterdag 14 juni 2008
(A)Floop
U hebt afgemeld en u heeft afgedaan
Wat doet U op het dak?
Ik lees wat ik wil horen
Een zoen op je nues
Ballen dot we hinderd zijn
Jawel jawel het leven lahct alweer
It’s just that the moon is full
and you happend to call
ik schrijf niet merv oor jouououi
allen nog voor me eige
zwak voro orze kanten ondergoed
En alles wat niet kan dat moet
Wat doet U op het dak?
Ik lees wat ik wil horen
Een zoen op je nues
Ballen dot we hinderd zijn
Jawel jawel het leven lahct alweer
It’s just that the moon is full
and you happend to call
ik schrijf niet merv oor jouououi
allen nog voor me eige
zwak voro orze kanten ondergoed
En alles wat niet kan dat moet
Abonneren op:
Posts (Atom)