zondag 30 maart 2008

Bange mensen zijn gevaarlijk

Wie zei dat ooit?
Hij had gelijk
Angst verlamt
Maakt blind
Stinkt
Angst is een klein kind
Verstopt in mama’s kledingkast
Met een broodmes
En een zaklamp
Dat roept
‘Niet bewegen of ik schiet’
Dat van zichzelf een groepje maakt
Met zelfbedachte vriendjes
En dan de anderen ‘hunnie’ noemt
En zij hebben het gedaan

En buiten de deur van de kledingkast
Staan kinderen te roepen
'Waarom kom je dan niet spelen?
We hebben zelf een hut gebouwd
Iedereen is bont geverfd
We roken vredespijpen
We zien er groen van allemaal
Maar dat is juist het leuke
Kom asjeblieft die kast weer uit
Het is zo zomer buiten'

Het kleine kind zwaait met zijn mes
Gilt: ‘Ze zullen me vermoorden!’
Blijft zitten waar het altijd zat
Zal meer en meer gaan stinken
Dat geeft ook niet, dat kan ook best
Maar in die kast is plek voor twee
En stinken wordt de nieuwe hype
En rottingslucht verspreidt zich

Red die kinderen alstublieft
Stop ze in bad voor het te laat is
Voor de zomer lang voorbij
Door herfst ingehaald is

donderdag 27 maart 2008

Loodgieter

Vandaag is er een man mijn kamer in gekomen.
Hij staat in een hoekje met zijn lippen stijf op elkaar geklemd.
Hij wil iets van me, daar ben ik van overtuigd.
Ik loer naar hem vanuit mijn ooghoeken.
Ik zit achter mijn computer en hoop dat hij me nog niet gezien heeft.
Hij hoopt dat ook van mij.
Er was iets met een wasbak bedenk ik me nu.
Misschien vermoedde hij een monster in de zwanenhals.
Ik draai me naar de man toe.
‘Heb je hem al gevangen?’
De man schrikt heel erg.
Dat weet ik want hij maakt een sprongetje en er piept iets in zijn keel.
‘Ik weet niet zo goed wat ik moet doen’ piept de man.
‘Niet bewegen!’ roep ik terug.
Ik weet niet waarom ik dat zeg.
Misschien omdat de man er zo leuk van schrikt en dan nog moeilijker gaat kijken.
‘Let op je ademhaling!’ roep ik hem toe. ‘Verander je ademhaling niet! Probeer niet moedwillig je ademhaling te veranderen. Je moet op je ademhaling letten, maar je mag er niet aan denken!’
De ademhaling van de man versnelt.
‘Niet aan je ademhaling denken! Let op je ademhaling!’ roep ik vrolijk.
Zo’n vent over de vloer is leuker dan ik dacht.
De man kijkt paniekerig om zich heen, kruipt verder weg in zijn hoekje.
‘Hou me vast’ fluistert de man.
Getver nou wordt hij seksueel.
‘Hou je driften bij je!’ roep ik hem toe.
‘Zie ik eruit als een onschuldige, naïeve vrouw die je zomaar eventjes kunt verleiden?’
Die zin is niet van mij. Hij komt uit een bouquetreeksromannetje en ik ben blij dat ik hem nu eindelijk eens kan uitproberen. Ik ben benieuwd of de man in het hoekje nu met zijn hand over zijn sexy gestoppelde brede onderkaak zal wrijven en mij diep in mijn bruine ogen zal kijken, net als in het boek.
Helaas, deze man van lik-me-vestje begint om z’n moeder te roepen. Hij huilt erbij ook nog.
Ineens heb ik er genoeg van.
‘M’n kamer uit! roep ik. ‘Zeg maar tegen het bedrijf dat ze een echte vent moeten sturen, die ik van repliek kan dienen! Geen vaatdoeken meer in mijn domein!’
Die wasbak maak ik zelf wel.
Ik zwiffer het huilende hoopje ellende mijn kamer uit.

zaterdag 22 maart 2008

Het hoofd keek verschrikt naar het lijf en riep..

"Mevrouw!"

Ik draaide me om en keek om te zien wie mij 'mevrouw' zou noemen. Ze waren met zijn tweeën en duidelijk in de war. De ene, het hoofd; groot en lomp en druk gebarend. De andere: het lijf; stil en languit op de weg.

Het hoofd sprak:
"Mevrouw er heeft zich iets voorgedaan
We dachten
Mevrouw!
Kunt u ons helpen
Het ligt hier zo levenloos
We hebben er niet goed aan gedaan
We hadden beter uit moeten kijken
Mevrouw de ijskraam daar op de hoek
Lachte naar ons mevrouw
Heeft u een zakdoek om het bloeden te stelpen?
Het lekt een beetje uit de ogen ziet u?
We hebben ons best gedaan mevrouw
Maar we hebben het uit de hand laten lopen en nu dreigt het ermee op te houden
De benen willen niet meer mevrouw
We hebben ons best gedaan
U of een ander dat is om het even maar we hebben een lange adem nodig
Een duwtje in de rug bij het fietsen
En zijwieltjes
Het is nog zo ver naar de brug
We worden al koud
En de wind mevrouw
Dus we hoopten
Het stuiptrekt en kirt mevrouw
Het piept om hulp
We wisten niet
We dachten
We dachten
We hadden niet moeten denken…
Mevrouw!"

Ik liet het hoofd roepen. Het was koud. Ik dacht nog: 'Ik had een jas aan moeten trekken'. Ik liet mijn lijf naar huis toe lopen.