zondag 28 december 2008

Het was eens kerst

Kerst is een groot feest dat er gevreten moet worden en liters slagroom gedronken. We luisteren slechte muziek en brullen dat het prachtig is. Er zijn kaarsen en sterren en er wordt gepraat over dingen. Hans heeft een bobbel in zijn pik bijvoorbeeld en Truus heeft nu een wijf, met een huis in Almere.

We dansen een beetje in de huiskamer en we zingen

Kleine man, als je bij mijn zijde blijft, dan weet ik dat ik voor niemand hoef te schuilen.
Zie nu hoe je loopt te rennen kom en pak mijn hand ik ben bij je. Kijk hoe je loopt te zingen kom maar bij me ik hoor je heus.
Kleine man, begrijp maar dat ik weet dat er een dag komt dat we de zon zullen vangen.


Of ik zing dat en de rest zingt over hun hart met kerst vorig jaar en hoe ze dat weggegeven hadden, maar dat is ook onnozel natuurlijk.

We hebben heel veel letters gekregen gedrukt op papier en gekaft in dikke plakken karton, die we nog eventjes op ’t kastje laten. Het vriest het vriest en alle gedachten blijven vrij en onder nul. Mijn mama weent dikke tranen om hoe het toch allemaal en mijn papa kookt wild zwijn met kruiden en vele uien. We lopen en lopen onze neuzen en onze voeten en onze handen kleuren roze en onze adem komt in wolkjes. De bomen zwijgen ervan, die kennen dat nu allemaal wel.

De mensen hebben bedacht dat er een man bij mij moet horen die mijn schouders wrijft en mijn lippen likt. Het baart ze grote zorgen. Of hij dan zwart haar moet hebben of blond en waar of hij zijn geld mee moet verdienen willen ze weten, want Jan heeft Roos en Pim heeft Nina en wie heb jij zo vragen ze. Ik zeg hij moet een trui hebben om te lenen en een schip om mee weg te varen. De rest scheelt me niks. Ze gapen naar me met hun aardappelkoppen en lachen en roepen ach je zult wel merken. Ze hangen chocola en vuur in de bomen en ik hoop dat ’t nog sneeuwen zal.

woensdag 10 december 2008

Bij gebrek aan eigen tekst...

... maar weer eens iets van een ander. Peter de Graef in dit geval.

Ga op een gewone ouwejaarsnacht maar ‘s…
Rij de stad uit tot waar je niemand meer hoort of ziet en kijk dan maar ’s naar de bomen op een gewone ouwejaarsnacht; kijk maar ’s of je ook maar iets van het hele idee ‘ nieuwjaar’ kan terugvinden in pakweg het bos…
.. Kijk maar ‘s of je, al is het maar één struikje of zo kan vinden dat stilletjes staat te ‘ Zeven! Zes! Vijf! Vier! Drie! Twee! Een!.... Ja!’?

zaterdag 15 november 2008

The master of song heeft gezegd..

I remember you well in the Chelsea Hotel
you were talking so brave and so sweet
giving me head on the unmade bed
while the limosines wait in the street.

Those were the reasons and that was New York
we were running for the money and the flesh
And that was called love for the workers in song
probably still is for those of them left.

Ah but you got away didn't you baby
you just turned your back on the crowd
You got away I never once heard you say
I need you, I don't need you
I need you, I don't need you
and all of that jiving around.

I remember you well in the Chelsea Hotel
you were famous you heart was a legend
You told me again you preferred handsome men
but for me you would make an exception.

And clenching your fist
for ones like us
who were oppresssed by the figures of beauty
You fixed yourself
you said never mind
we are ugly but we have the music.

And then you got away didn't you baby
you just turned your back on the crowd
You got away I never once heard you say
I need you, I don't need you
I need you, I don't need you
and all of that jiving around.

I don't mean to suggest that I loved you the best
I can't keep track of each fallen robin
I remember you well in the Chelsea Hotel
that's all I don't think of you that often.

Koorddanseres zonder vangnet:

Het lukt best het lukt best het lukt best ik val niet het lukt best het lukt vast kan iemand even aan mijn neus krabben het lukt best het gaat heel goed we vallen niet wij vallen nooit kan iemand mijn veter even opnieuw strikken het lukt best het lukt best het gaat ontzettend goed ik val niet ik val nooit nog een klein stukje nog een heel klein stukje maakt u zich vooral geen zorgen ik val nog lang niet om nog lang niet, ik-

circusdirecteur: Lachen! U moet lachen!

koorddanseres: Lachen, ja lachen ik lach ik lach en ik val niet, hardstikke goed, het gaat prima, ik val niet, ik zet gewoon de ene voet voor de andere en ik lach en lach en lach en ik vahal niet en oke oke ik val nog steeds niet ik ben nog steeds niet gevallen!

circusdirecteur: En nu moet u zingen, zingen moet u! En lachen! Lachen en zingen! Had ik al gezegd dat u moet zingen?

koorddanseres: 'En we gaan nog niet naar huis, nog lange niet, nog lange niet..'

donderdag 13 november 2008

Het verhaal van de nacht die niet voorbij ging

De nacht ging maar niet voorbij. De dieren in het bos hadden al uren en uren bij het kampvuur gezeten. Het kampvuur was eerst hoog opgelaaid en daarna langzaam ingedut. Toen het niet langer brandde en alleen nog gloeide, had de vos geopperd brandhout te gaan halen. De andere dieren hadden niet geluisterd, ze hadden het nog warm en daar waren ze soezig en loom van geweest. Het vuur was uitgegaan en de vos was kwaad geworden op de andere dieren. Die hadden hem uitgelachen in zijn gezicht. Ze hadden naar het uitgebrande vuur gestaard en daarna waren de beer en de wolf alsnog nieuw brandhout gaan halen. De wolf had geprobeerd het vuur opnieuw aan te steken en uiteindelijk had de haas het voor elkaar gekregen. Daar was de wolf verbolgen over en omdat niemand wist wat verbolgen was, hadden ze elkaar daar weer een uur mee beziggehouden en de nacht ging niet voorbij.

De ooievaar had voorgesteld een lied te zingen. De bever had geroepen dat de ooievaar niet kon zingen, maar de zwaan had gezegd dat de bever zijn mond moest houden en toen waren ze begonnen te zingen. Het klonk zacht door de nacht en een tikkeltje vals, maar daar maalde niemand om. Ze zongen over de vuurvlieg die zich nooit meer liet zien, over de mol, die zich waarschijnlijk maar zelden liet zien en over de haai, die zich alleen liet zien wanneer niemand het verwachtte. Het was een prachtig lied over missen, maar dat ontging de meeste dieren volledig, en de nacht ging niet voorbij.

Daarna zongen ze een lied over rozen en de maan en vlinders in de avondschemering en over de ondergaande zon, over aardbeienlimonade, over grote bruine leren koffers, over sterke koffie in de morgen (waarop de muis pienter opmerkte dat de nacht nog altijd niet voorbij was gegaan), over de geur van warme appeltaart en van het parfum van je moeder en de geur aan je vingers als je met je handen tussen je benen (maar dat was iets waar je eigenlijk niet over mocht zingen volgens de uil, waar niemand het mee eens was) en over kaneel en vanille en het kloppen van je hart. Het was een lied over de liefde, maar dat vond niemand echt belangrijk, en de nacht ging niet voorbij.

Toen kregen sommige dieren honger en anderen kregen dorst, want de wijn was op. Sommigen kregen behoefte om te lopen, wat niet altijd gemakkelijk was en anderen hadden behoefte om te praten, wat niet altijd ging. Sommigen hadden behoefte aan iets dat ze niet precies konden benoemen en sommigen hadden behoefte aan een lekker sigaartje of een pijp, en weer anderen hadden behoefte aan elkaar.
Zo had de vis behoefte aan de reiger, maar de reiger had juist behoefte aan de kikker en de kikker had behoefte aan de pad en de pad had behoefte aan het luipaard, maar daar kunnen we natuurlijk helemaal niet aan beginnen, zei het luipaard, en zij had op haar beurt behoefte aan de leeuw en die zag dat eigenlijk wel zitten en vertrok met haar naar een plek waar niemand ooit van gehoord had.

Sommige dieren vielen in slaap en anderen vielen op hun hoofd en weer anderen vielen niet op in het donker. De mier viel in katzwijm, waarop de kat zei dat ze daar nachtelijks last van had, de dolfijn viel in zeven sloten tegelijk, de karper viel in ongenade bij de mus, die ongenadig kwaad werd op de slang en de slang viel van de regen in de drup. En nog altijd was de nacht niet voorbij gegaan.

De meeste dieren sliepen nu, de nacht was immers nog niet voorbij. De wolf hield nog een wedstrijdje huilen met de krokodil en de nacht ging niet voorbij. De giraffe strekte zijn nek en de olifant zijn slurf maar de nacht ging niet voorbij. De vlinder fladderde rond het vuur dat alweer langzaam aan het doven was, de nacht ging nog altijd niet voorbij en de hond blafte nog eens wat, terwijl de krekel…

vrijdag 7 november 2008

In afwachting van

Hij is er nog steeds. Hij heeft de slaap in zijn ogen gewreven en zijn voeten hebben de aarde omwoeld, hij heeft de kaarsen uitgeblazen en de wijnfles ontkurkt, hij is er nog. De kamer is leeg: als in: zonder spullen en er zijn geen mensen hier. Hij heeft zichzelf iets beloofd maar is vergeten wat en nu wacht hij tot de morgen valt. Er waait een zachte lentelucht door de straten, de geur van de zee raakt het raam even aan. Er is sprake van een haven, een steiger en daarop zitten, morgen, misschien wel de hele dag, waistin’ time. Verplichtingen die er waren ontloopt hij, hij heeft ze verdrongen. Er is bovendien sprake van een gebroken hart, slecht gelijmd, helaas, twee componenten had de man bij de gamma nog zo gezegd maar er mist één component, al jaren, riep hij terug.
De jaren gaan zoals zij gingen, er is allengs geen onderscheid. Bloem maakt ons wijs dat het nog steeds novembert, maar hij weet goddomme wel beter, er is iets Groots en Meeslepends in aantocht, er komen zonne-uren aan die alle records gaan breken, de Warme Deken, de laatste troef die de goden in handen hebben, zal één dezer dagen dan inderdaad daadwerkelijk over de wereld heen gelegd worden en wij zullen onze laatste dagen in bed slijten, met onze voeten in elkaar verstrengeld en op vochtafstotende matrassen, maar waar moet al dat water dan toch heen vraagt hij zich af en durf niet meer te huilen.

Nee

Ik wil luisteren naar
Joan Baez
Pete Seeger
Vraagt me
Aan wiens kant ik sta
En ik weet het niet
Ik wil niets
Niets doen
Pianospelen
In de draaimolen
op een paardje
In een schommelstoel
met een kat op schoot
De tijden zijn veranderd
dan ben ik dat ook
We zouden God moeten danken
dat hij niet bestaat
Maar ons dat wel
heeft laten geloven,
zodat we ‘s nachts
niet bang zouden zijn
Hij is ons nachtlampje geweest
Door alle tijden heen
Nu heeft hij ons
onlangs gevraagd
of niet de tijd gekomen was
te slapen met de luiken dicht
en zonder licht aan op de gang
En sinds hij ons dat heeft gevraagd
Is de aap dan uit de mouw
Volwassen zijn is niet aan ons
Wij willen mamma aan ons bed
Wij zuigen aan eenieders duim
Die zegt dat hij is voorbereid
President van Amerika te zijn
En in China lezen kinderen
Harry Potter
Vinden gaten in de markt
Dus de hele wereld slaat alarm
De grootste wekker die er was
De aardbol valt en smelt ineen
Als chocola in mensenhand
Als het zelfs Bob Dylan niets meer scheelt
Kom dan niet meer aan bij mij
Wanneer ten slotte duidelijk wordt
wat ‘n slechte grap de wereld is
Dat er geen hemel is daarboven
Dat het eten en gegeten worden
en dat we in godsnaam moeten vieren
wat een mooie tijd het is geweest

Put

Er is een afvoerput middenin de weg waar mijn raam op uitkijkt.
Er verdwijnen mensen in. Bomen. Hele huizenblokken. Er komen bevelen uit.
Rechts houden!
Hand uitsteken!
Achteruit inparkeren!
Binnen de lijntjes lopen!
Ik schrik er wel eens van, maar de mensen op straat lijken zich er niet aan te storen.
De put roept me ’s ochtends wakker, dwingt me te ontbijten, roept wanneer het tijd is te vertrekken. ’s Avonds gaat zijn rooster dicht. Dan roept hij nog steeds, maar gedempt.
Soms heeft de put een beetje teveel noten op z’n zang. Dan dek ik hem af met een zware steen. Of ik laat dat doen, door een sterke vent. Die neem ik vervolgens mee de stad in. Wat we daar doen mag Joost weten, ik herinner me er nooit iets van. Maar we komen gehavend en gekleed in andere kleuren terug. En we lachen erbij. En zingen. Vloeken ook. En we besmeuren elkaar met dingen. We dansen in de regen. Dan trekken we de put weer open. Die zuigt de derrie van ons af en spreekt ons bestraffend toe. Maar niet voordat we het snot uit elkaars neusgaten gelepeld hebben met onze tongen.

zomer in Zuid-West

De zon die de bakstenen verwarmd
Op een binnenplaatsje in een buitenwijk
De geur van jonge wilgekatjes vermengd met verse hondenpoep
Met witte gympies in de modder
Op fietsen als paarden achterelkaar aan
De klank van een tennisbal die tegen het muurtje van de schuur van de buurman knalt
Klang!
En nagalmt op het pleintje
Kippenvel wanneer met stoepkrijt op de straat gekrast
De eerste dag met zonder jas
Die nu als doeltje dient bij straatvoetbal

De geur van trassi die zich mengt met curry, pom en wortelstamp
De knikkers van het buurmeisje die nog altijd veel meer waard
Dan zevenhonderd flippo’s bijelkaar
Tot elf uur ’s avonds schijnt de zon
De buurjongens komen gluren
En ze fluiten
We spelen uren badminton

De intercom van elke flat een fluistertelefoon
Mijn blote tenen om bierflesjes gehaakt, balancerend op het krat
‘gulpener’
Op het allerbovenste balkon
Om over de rand te kunnen kijken

Mijn vader rookt een sigaret
We eten chips
Hij draait een plaat
‘You used tot think it was so easy
But you’re crying now’

Mijn moeder bakt een appeltaart
Mijn springtouw ligt nog in het hok
We roepen in het trappenhuis
Ik kom bij Souraya in de klas!

De zon zakt achter alle flats
Rajiv’s moeder maakt popcorn klaar
De televisies schreeuwen

Dat dat de hele wereld was

donderdag 30 oktober 2008

dhr. Zimmerman heeft gezegd...

Early one mornin' the sun was shinin'
I was layin' in bed
Wond'rin' if she'd changed at all
If her hair was still red

But me, I'm still on the road

Headin' for another joint
We always did feel the same
We just saw it from a different point of view
Tangled up in blue

maandag 20 oktober 2008

Mijn leven als boeketreeksroman

Op mij kan ik ook al niet vertrouwen, verzuchtte ze.

zondag 12 oktober 2008

Wees bevreesd!

Dames en heren toehoorders, wie u dan ook bent, waar u dan ook vandaan gekomen bent, graag even uw aandacht, ik dank u alvast voor het luisteren.
Er wordt zo weinig écht geluisterd dezer dagen, daar zou ik een toespraak aan kunnen wijden.

Ik wil het echter niet met u hebben over luisteren, dames en heren, omdat praten over luisteren terwijl er toch niemand luistert te droevig zou zijn voor woorden. En wanneer er wel geluisterd wordt, wel, dan zou mijn toespraak zomogelijk nog meer aan nut en doelmatigheid inboeten.

Bovendien heb ik het gezien; het publiek dat ik hier voor mij heb is van een ander kaliber, een ander slag dat je niet vaak ziet. Er zouden hier wel eens echte luisteraars in de zaal kunnen zitten, luisteraars die mijn verhaal zonder vrees aan zullen horen. Koelbloedige toehoorders met stalen zenuwen voor wie geen brug te ver is, geen berg te hoog, die nergens meer van op kijken, die alles al gewend zijn; mensen zonder angst. Jawel.

En daar gaat het mis. Dat is waar wij allen voor moeten waken dames en heren. Ons gebrek aan angst zou ons nog wel eens parten kunnen gaan spelen.

Want waar zijn wij zonder angst?

Zonder angst geen grenzen. Geen angst om van de hoge duikplank te springen. Geen angst om te gaan abseilen of parachutespringen. Geen angst om verre reizen te maken, helemaal alleen. Geen angst om je oude baan op te zeggen en nergens anders een nieuw contract te tekenen. Geen angst om die mooie vrouw of man aan te spreken op dat feest dat je zelf gegeven hebt, geen angst om dat feest te organiseren en geen angst om de volgende dag wankel op je benen te staan.

Misschien is angst hier een te sterke term, misschien bedoel ik hier bedenktijd, twijfel, nervositeit, vrees om te falen, ondergewaardeerd te worden, geen vrienden te hebben. Maar het is mijn toespraak en mijn verhaal, dat ik krachtig wil vertellen. Angst dus.

Wellicht vraagt u zich af of het wel zo vreselijk zou zijn wanneer u niet meer bang was om te abseilen of ongegeneerd grote bacchanalen te organiseren.

Dan vraag ik u het volgende. Wanneer al het bovengenoemde van een leien dakje gaat, zonder weerstand, wanneer proeft u dan de overwinning van het behaalde resultaat? Wanneer klopt u zichzelf op de borst, en bent trots omdat u bereikt hebt wat u niet voor mogelijk hield; dat waar u bang voor was?

Zonder angst geen barrières om te doorbreken, zonder angst geen spanning en sensatie. Geen uitdagingen meer, want wat vormt een uitdaging voor de held zonder vrees?

Dat niet alleen; zonder angst geen hoop. Hoop bestaat bij de gratie van de angst dat alles mis zal gaan. Dat de ondergang van de wereld nabij is, of op kleinere schaal: dat de deadline niet verzet wordt en u met lege handen bij docent of opdrachtgever aan zult komen. Alleen wanneer deze angst aanwezig is, kan men spreken van hoop. Hoop op betere tijden of een toevallige speling van het lot die de ziektekiemen de luchtwegen van uw docent of opdrachtgever binnen zal laten dringen, zodat u nog een paar dagen respijt zult krijgen.
En daar blijft het niet bij, lieve luisteraars, ook begrippen als frustratie, zenuwen en euforie blijven uit wanneer de vrees zal verdwijnen.

Misschien kunt u deze verschijnselen missen als kiespijn. Misschien heeft u liever zekerheid dan hoop, kent u geen frustratie, heeft u stalen zenuwen en voelt u zich permanent euforisch waar u ook gaat. Dan zou ik graag eens met u praten.

Maar wat laat u opzij springen wanneer een auto onverwacht om de bocht komt scheuren, net wanneer u oversteekt? Wie vertelt u om de man die u in een donkere steeg bij nacht tegenkomt flux voorbij te wandelen? Wie helpt u uw reflexen doelgericht te gebruiken wanneer deze man u ondanks alles toch probeert te betasten, misschien zelfs verwonden? Dat is de angst. De angst, de angst en daarom zonder angst geen leven, zo boud durf ik het hier te stellen.

Zonder angst regeert de sleur. U wordt blasé, hebt alles al eens meegemaakt, bent overal op voorbereid, de gewenning komt om de hoek kijken en algauw vervalt u in een gemoedstoestand die ook wel ‘spleen’ wordt genoemd; de ultieme en onontkoombare verveling die veroorzaakt wordt door een diep en duidelijk inzicht in de nutteloze nikserigheid van ons bestaan, waarin wij alle obstakels uit de weg hebben geruimd en achter blijven met onze handen in het haar en ons hoofd op tafel.

En daarom, een pleidooi voor de angst. Wees bevreesd lieve mensen, wees bevreesd. Alleen dan zal er ook levenszin, daadkracht, vechtlust en overwinning in uw leven zijn.

Zonder angst geen leven; leve de angst!

zondag 21 september 2008

Teneergeslagen zomersproeten

Watervallen van scherpgepunt degengekletter
Klatertranen uit waterkranen
Marktkramen in de regen
Voeten soppen in open schoenen
Roodverbrande huid met grote waterblazen
Zwarte strepen op de wangen van het schoolmeisje
Donkere kamers waar het licht ternauwernood naar binnendringt
Het wordt later maar de zon wil niet te water
Zomerschijn vervliegt
Het herfstte al die tijd

Een wildvreemde gaf mij vandaag de schuld van de regen
Iemand moet het zijn
Dan mij dus aangewezen
‘Makkelijk slachtoffer toch?’
waren zijn woorden

Hoe wist deze mij volstrekt onbekende man
Dat ik zoëven de voltallige mensheid
Mezelf incluis
Weer eens naar de verdommenis had gewenst?

Ik boog mijn hoofd en knikte
Mijn schuld
Dat lijkt me duidelijk
Het spijt me

woensdag 3 september 2008

Een oude man knielt neer bij het lijk van een jonge man

Met lage stem, wijs maar stamelend:

Als ik koning van dit land zou zijn
Zou je geen angst meer kennen
Je hart zou nooit meer donker zijn
Je zou nooit meer wanhopen

Mijn leven zou ik aan je wijden
Mijn ziel voor je verkopen
Mijn huid afleggen
Om jouw wonden te bedekken
Mijn hart aan je verliezen

Ik hou van je
Met elke gedachte, met al mijn gedachten
Met elk woord dat ik spreek, dat ik zing
Met elke ademtocht

Als ik vorst was in dit land
Zou je geen eenzaamheid kennen
Ik zou je warm houden
Ik zou mijn hart aan je verliezen
Mijn leven zou ik geven
De wereld voor je vangen
En bewaren in mijn handen
Ik zou mijn ziel verkopen

Ik bewaar je
In mijn hart en mijn gedachten
Je zou geen duisternis meer kennen
Ik bedek je wonden met mijn huid
Ik was voor je gestorven
Dat had ik gedaan
Als ik heerser was in deze wereld
In jouw wereld
En de mijne
Dan had ik dat gedaan

zondag 31 augustus 2008

...en dat is twee

Liefdesaanzoek

Ga je mee naar nergens heen?
Het ligt hier ergens om de hoek
Ze hebben er te eten
Er is daar bier en brandewijn
’t Is fijn om nergens heen te zijn

Ga je mee naar nergens heen?
Ik ben er al zo vaak geweest
Wanneer ben ik vergeten
Het is een machtig, prachtig feest
En er bestaat geen later

Ga je mee naar nergens heen?
Je hoeft geen tas of slaapzak mee
Er zwemmen vogels in de zee
Er groeien paarden uit de grond
En vlinders in het water

Ga je mee naar nergens heen?
We hebben olieverf en doek
Er is een podium met licht
Je kunt je er verkleden
We hebben uitzicht op een meer
De gastheer is een bruine beer
Je kunt je niet vergissen

Ga je mee naar nergens heen?
Nergens nergens gaan we heen
Met jou samen nergens heen
Want ja, alleen is maar alleen
Ik zou je maar gaan missen

Dat is één

Een onsamenhangend lied vol duizelingwekkende neerslachtigheid

Er zijn dingen aan de hand
Kleine steentjes in mijn schoenen
Geheugensteuntjes
Steunzooltjes voor mijn hersenen
Ik doe dingen die ik wil en kan
Terwijl jij kleine gewichtjes aan mijn vingers hangt
En het regent pijpestelen

Mensen verlaten elkaar door dood te gaan
Ziek te worden, niet terug te bellen
Mensen worden beroofd, gebombardeerd, gemarteld
Hier en daar breekt er een hart
En ondertussen rent men rond
En daartussen
Ik

Bij gebrek aan richtingaanwijzers schilder ik mijn eigen paaltjes rood
Met ergens in mijn achterhoofd de wetenschap dat er ook een blauwe route is
En een rondwandeling, met theehuis halverwege
En soms kom ik iemand tegen
In een tentje, bij een kampvuurtje
Aan de kade van de gracht met wijn
Op de kermis, in mijn eigen bed
En al die mensen rennen
Rennen is het nieuwe lopen
Lopen heet nu Nordic Walking
Overal zijn trouwens hulpstokken bij nodig

Sommigen zijn er al
Die roepen dat maar worden niet gehoord
Ze zingen het, ze dansen het, er liggen bibliotheken vol
Maar gelukkig zoeken wij onze eigen weg
En roepen ze tevergeefs naar ons
Nergens, nergens gaan we heen

Ik ga mee naar nergens heen
Nergens, nergens ga ik heen
Mijn woorden niet
Mijn handen en mijn voeten niet

En tegelijkertijd geeft het niet
De zon schijnt en er is nog bier

zaterdag 30 augustus 2008

Erbij

Masha:

Ik was helemaal niet bang.

Ik liep immers naast jou.

Dat dat mocht van jou
Dat was genoeg.

Ik hoorde bij jouw groep
Mensen zoals jij
Jouw rang in de pikorde.

Dat was als zweven.

Alsof ik een klein stukje werd opgetild.

Meer lucht in mijn longen, ik kon ineens zingen, dansen.
Ik liep ook anders.
Sexy en met ritme.
Niet helemaal mezelf
Maar pff, wie was dat nou helemaal.
Van mezelf hoefde ik helemaal niemand te zijn.

Ik was immers bij jou.

Ik had doodsbang moeten zijn denk ik.

Denk jij dat ook?
Ik vraag het maar even.
Dan weet ik dat ik nog in normale banen denk.

Ik zit nog op de snelweg.
De hoofdroute.
Ik hoor nog bij de rest.
Ik ben nog steeds normaal.
Zolang ik maar normaal blijf.

Ik weet niet zo goed wat er anders gebeurd.
Dat alleen al knijpt m’n keel dicht.
Ken je dat?
Ben je er nog?
Ik kan je niet zo goed zien, daar baal ik van.

Ik zit in ieder geval hier.

Geef even een seintje als je weggaat.
Dan loop ik met je mee op.

zondag 27 juli 2008

Lezer

Vlindermeisjes lopen langs het terras en jij zit alleen aan een tafeltje en ik ook en jij zegt zomaar in het algemeen tegen niemand in het bijzonder, mij, zeg je dat je liever met je neus in de boeken hangt dan eeuwig en altijd rond te hangen op terrassen waar men bier drinkt, waar gedronken wordt, waar we zitten en drinken, alsof ik permanent dorst heb moet ik steeds opnieuw iets drinken wilt u nog wat drinken meneer? Normaal gesproken drink ik toch ook geen emmers water leeg gewoon voor de lol zeg jij dan, ik zit liever thuis met m’n neus in een boek zeg jij.

En ik vraag me af of dat leuk is altijd lezen altijd de ‘lezer’ zijn, altijd de persoon die zich presenteert als de ‘loner’ die liever leest, of je nooit eens gewoon de beest uit wil hangen in één van die plekken waar mensen komen om tegen elkaar aangeplakt te bewegen op geluiden die hun oren vernielen en dan hun tongen in elkaars neuzen te hangen om het snot eruit te lepelen en dan met elkaar mee naar huis op elkaars fiets in elkaars stuur gehaakt en dan thuis alle lichaamsdelen die je hebt aanbieden aan de ander in ruil voor een paar minuten extase hoogstens en ik weet niet of dat een echt overtuigende manier is om je over te halen maar ik zeg het toch maar.

Nou zeg jij dus, ik ben liever de lezer, met zijn neus in een boek en ik denk bij mezelf ik steek mijn neus nooit in mijn boeken dat geeft vlekken maar goed jij dus en je leest Kafka, Het Proces uiteraard want dat doen lezende loners, Kafka lezen, roken en moeilijk kijken.

En ik ik ga naar Parijs zeg je want dat had je verteld zojuist en wat ga je daar in godsnaam doen, in je eentje in Parijs vraag ik, ga je dan in je eentje naar een museum ofzo, een beetje schilderijen bekijken in je eentje en een beetje in de zon zitten in je eentje, taart eten, muziek luisteren in een park met een fles water naast je in je eentje ofzo ga je dat dan een beetje zitten te doen in je eentje?

En jij zegt weetikveel zeg jij jij zegt ik kan van alles doen in Parijs in m’n eentje ik kan overal werkelijk van alles doen in m’n eentje zeg je en weet je wat het is zeg je, er is dan niemand bij die dan een beetje kan gaan zitten zeiken van, wat zit je daar te doen zit je nou te lezen in je eentje? En waarom rook je die sigaret niet over je longen? En waarom heb je je zonnebril op als er geen zon is en waarom heb je je niet geschoren? En waarom drink je geen alcohol en waarom eet je zo weinig en wat luister je nu weer, luister je nu Bob Dylan, alweer Bob Dylan godverdomme? Alsof er verdomme nooit andere muziek gemaakt is? Is dat soms wat je zit te doen? Is dat het soms?Niets van dat alles.

Nou zeg ik ik zeg ik wilde je niet kwaad maken ik wilde je alleen leren kennen en misschien een keer samen een boek lezen in het park omstebeurt een pagina aan elkaar voorlezen wie weet wel iets van Toon Tellegen of Haruki Murakami of Kafka voor mijn part maar het geeft niet ik ga al, ik ga al ergens anders op een terras zitten in m'n eentje, lekker zeg ik, lekker in m'n eentje.

vrijdag 18 juli 2008

Mevrouw Schipper en het misgaan der dingen II

Mevrouw Schipper nam haar Besluit (Het moest maar eens afgelopen zijn) gelijk met het slaan van de klokken van de plaatselijke kerk. De kerkgangers keerden huiswaarts, ook vandaag was Hij niet aan hen verschenen, maar Zijn Zoon had Zijn Oneindige Lichaam (stelt u zich het mastodontische gedrocht voor), in Zijn Oneindige Goedheid opnieuw laten ontleden en verorberen.

‘Het moest maar eens afgelopen zijn’ dacht mevrouw Schipper en tikte vinnig de as van haar sigaret (iets met menthol) die neerdaalde op de bekleding van haar rode IKEA Helström tweezitsbank.
Door haar keukenraam, tussen de kralen van haar vliegengordijn heen, kon ze de gordijnen van het slaapkamerraam van haar buurman open zien gaan. De buurman werd elke zondagochtend om elf uur gewekt door het luiden van de klokken.
Hij opende de gordijnen en rekte zich uit. Vervolgens wandelde hij naar het balkon van zijn slaapkamer, opende de deuren en ging, poedelnaakt (zijn penis was van dubieus formaat, wat hij, ergens wanhopig, probeerde te compenseren met een gigantische bos donkerkullend schaamhaar, dat vrijwel naadloos overliep in dikbehaarde buik en borststreek) op zijn balkon staan roken. Daarbij gluurde hij ongegeneerd naar mevrouw Schipper.
In zijn ogen het volhardende geloof dat het moment zou komen dat ze haar laatste schroom zou laten varen (vandaag en anders morgen) en zich ontdoen van haar kleding, voor hem alleen.

Mevrouw Schipper drukte haar sigaret uit in een staande, zwaarmetalen asbak bij het raam, trok met een resoluut gebaar haar IKEA Karlsson Luxaflex dicht en draaide zich om naar de keukentafel, waarop de brief van haar man nog altijd onaangeroerd lag.

Ze nam de brief in haar handen. Hij woog zwaar, alsof de envelop nog iets anders omvatte dan alleen papier. Tegelijk was hij dik, de stakker had zijn best gedaan, dacht mevrouw Schipper, zeker tien volle kantjes had hij, met de hand (zo was hij, meneer Veerman, er nog steeds heilig van overtuigd dat belangrijke, emotionele boodschappen met de hand in inkt geschreven dienen te worden) in krullend schrift beschreven. De brief was zelfs geadresseerd, aan haar, het adres van dit huis. Geen afzender op de achterkant, maar het was onmiskenbaar zijn handschrift.

Mevrouw Schipper legde de brief terug op tafel, verliet de kamer, daalde de trap af, schoot in haar pumps die bij de voordeur stonden, pakte haar sleutels en verliet het huis. De voordeur liet ze op een kier staan.

maandag 23 juni 2008

Mevrouw Schipper en het misgaan van de dingen

Het was een warme, lome zondagmiddag, waarop mevrouw Schipper haar besluit nam. Zo’n dag waarop de hemel grauw bewolkt terwijl het zweet van je benen gutst, maar het wil niet gaan regenen. De lucht trilde als een bibberend plasje limonade op het blad van een ietwat hellende terrastafel, oude mensen leunden zwaar op hun stokken en iedereen
hapte naar adem.

Op zo’n dag nam mevrouw Schipper haar besluit. Het moest maar eens afgelopen zijn.

De laatste dagen had ze een stuwende druk vanuit haar liezen via haar onderbuik en haar maagzweer naar boven richting hoofd waargenomen en hoewel ze niet wist waar die druk door veroorzaakt werd, voelde ze dat het kookpunt nu bijna bereikt was.
Er was iets helemaal mis aan het gaan.

Mevrouw Schipper realiseerde zich de Algehele Vaagheid van dit gevoel. Ze was er terdege van bewust dat het afgaan op het gevoel in het algemeen en op dit gevoel in het bijzonder een nogal precaire kwestie was en dat het bovendien een onduidelijk, ja zelfs vluchtig gevoel was waar ze op aan het afgaan dreigde te gaan was.
Maar de onontkoombaarheid ervan woog zwaarder dan haar bedenkingen.
Het ‘iets’ dat mis dreigde te gaan was geen onbeduidend ‘ietsje’. Het was een ‘Iets’, groots en meeslepend en het ging niet morgen of overmorgen misgaan, maar vandaag nog.

Het begon ermee dat mevrouw Schipper die ochtend in de supermarkt een nogal vreemde ontmoeting had gehad met een Klein Mens, ook wel ‘kind’ geheten. Het ‘kind’, niet ouder dan een jaar of zeventien, had haar in haar kont geknepen.
Onnodig te vermelden dat mevrouw Schipper niet gediend was van deze kontknijperij.
Ze was uiteraard te beduusd geweest er iets van te zeggen en dat zat haar danig dwars, zozeer dat ze neigde naar het Opzoeken van het ‘kind’ en het Alsnog Van Repliek Dienen ervan.

Maar er was meer aan de hand geweest.
Haar Turkse buurman (zijn Turks-zijn was van belang voor zijn verhouding met mevrouw Schipper, of lievergezegd die van haar met hem, vandaar de vermelding) had haar vrolijk gegroet die ochtend. Dat terwijl mevrouw Schipper immer zorgvuldig haar neus optrok bij het passeren van zijn huis en daar een korte doch hevig gemeende verwensing bij schreeuwde, meestal ‘Hond!’.

Bovendien had het hondje van mevrouw Schipper die ochtend niet één, maar twéé keer op de stoep van het studentenhuis aan de overkant van de straat geplast (die studenten die op vier mei om zeven uur ’s avonds nog ‘Summertime’ in de uitvoering van Janis Joplin hadden gedraaid op volle sterke hoe haalden ze het in hun enzovoort) bij hun gebruikelijke ochtendwandeling.

De krant was die ochtend te laat bezorgd, de Russen hadden de Nederlanders verslagen (de Russen! Ze waren gekomen, At Last, toen niemand hen verwachtte, zoals voorspeld) en haar echtgenoot, meneer Veerman (want mevrouw Schipper droeg haar meisjesnaam) was verdwenen.

Hij had een Brief achtergelaten op de keukentafel, die mevrouw Schipper tot op dat moment ongeopend had gelaten.

zaterdag 14 juni 2008

(A)Floop

U hebt afgemeld en u heeft afgedaan
Wat doet U op het dak?
Ik lees wat ik wil horen
Een zoen op je nues
Ballen dot we hinderd zijn
Jawel jawel het leven lahct alweer
It’s just that the moon is full
and you happend to call
ik schrijf niet merv oor jouououi
allen nog voor me eige
zwak voro orze kanten ondergoed
En alles wat niet kan dat moet

maandag 26 mei 2008

Je wordt wakker

Dus je staat op en je zet koffie en je eet iets dat je tegenkwam in de koelkast en je loopt naar buiten naar de supermarkt en je koopt waar je trek in hebt en propt het in je tas en gaat naar school of college en volgt een vak en schrijft wat op de computers daar tot iemand je een sigaret aanbiedt en je rookt een sigaret en gaat het café in en je rookt en drinkt koffie en je gaat naar het park en je eet wat je bij je hebt aan eten tot dat eten op is en dan ga je ergens nieuw eten kopen en je smst een vriend en je spreekt ergens af en je drinkt bier en wijn en luistert muziek en praat en je zingt en zwalkt over straat en drinkt nog meer en haalt patat en ziet dat je je tas ergens hebt laten staan en je fietst naar huis en kotst in de wc-pot en kruipt in je bed en valt in slaap en verslaapt je door de wekker heen en springt uit bed en trekt de kleren aan die je vind op de grond en je zet koffie en rookt een sigaret onderweg naar college en je volgt je lessen je eet snel een broodje dat je koopt in de pauze en je maakt huiswerk of studeert tot laat en vertrekt naar de stad en bezoekt een vriendin en bakt pannenkoeken en eet en drinkt wijn en praat tot drie uur in de ochtend en wordt ‘smiddags wakker op de bank bij iemand anders in huis en skipt school en belt je werk af en fietst naar huis en kruipt weer in bed en dan wordt je wakker, je staat op, zet koffie, en je eet iets dat je tegenkwam in de koelkast en je loopt naar buiten naar de supermarkt en je koopt waar je trek in hebt en je propt het in je tas en fietst naar school en volgt een vak en je bent misschien wel drieentwintig en je hebt geen baan meer en je ouders betalen je studie en je weet niet wat je later worden wil en je gaat op vakantie naar Berlijn en je backpacked door Thailand en je zet alles op hyves en youtube en myspace en facebook en weblog en blogspot en je download muziek en je raadt anderen muziek aan om te downloaden en je download een film en je kijkt hem alleen of met anderen en iemand nodigt je uit en je neukt je suf en je vertrekt weer en je vergeet zijn nummer op te slaan of haar nummer en je loopt over straat en vindt een feest en je zuipt je klem en je wordt wakker twee dagen later en je ontbijt eens goed en gaat op zoek naar werk en je eindigt achter de bar achter de kassa in de garderobe van een kroeg en je leent iemand geld en je ziet het nooit meer terug en je koopt nieuwe kleren en je laat je tas ergens liggen en je koopt opnieuw nieuwe kleren en je neemt een abonnement op de sportschool en gaat er eens heen en vergeet het abonnenment weer en gaat naar de kroeg en zuipt je klem en je valt ergens in slaap en wordt wakker en eet en drinkt en neukt en valt weer in slaap en staat weer op en eet en drinkt en neukt en slaapt en staat op en je leeft en leeft en niemand weet waarheen.

maandag 5 mei 2008

Kassameisje meets Consumptiekeuzemaatschappij

Doet u maar een kinderpapiertje.
Het is voor m’n moeder, maar dat is toch praktisch hetzelfde.
Mag ik kinderpapier?
Dat vind ik altijd leuker.
Doet u maar roze kinderpapier.
Of groen.
Nee doe maar roze.
Of kunt u anders ook het gewone papier binnenstebuiten keren?
Dat is ook roze toch?
Ja doet u dat maar.
Of doet u maar een kinderpapiertje.
Ja kiest u zelf de kleur maar.
Wat u het leukst vindt.
Ja tis voor een meisje maar ze houdt niet van roze.
Nou, doe dan maar groen.
Groen ja.
Het is voor een jongen.
Die houden niet van roze hoor mevrouw.
Nou doet u maar roze.
Ja tis voor een jongetje maar hij heeft geloof ik liever roze.
Zullen we roze doen?
Doe maar roze ja, het is voor een jongetje, maar dat vind ik wel leuk.
Nou laten we hem daar nou nog maar niet mee opzadelen.
Groen of roze?
Heeft u geen blauw?
Oh, nou doe dan maar roze.
Eh, groen.
Roze of groen?
Wat is dan precies het verschil?
Nou het maakt mij niet uit hoor, doe dr maar wat omheen.
Wat?
Cadeaupapier?
Heeft u niet zo’n papieren zak?
Dat is ook prima hoor.
Ja precies, kijkeensaan, geweldig, dankuwel hoor.
Ik vind dat jullie altijd zulk mooi papier hebben.
Ik zou het zelf zo niet kunnen vouwen.
Kunt u het misschien zo inpakken dat ze niet kunnen zien dat het van jullie winkel is?
Heeft u geen ander papier?
Jullie hadden altijd van dat mooie rood met blauwe papier heeft u dat niet meer?
Echt niet?
Oh wat jammer.
Nou doe er dan maar dat nieuwe papier omheen.
Moet je nou kijken Kees, net of het van de Blokker is.
Of, weet u wat?
Sorry, kunt u het nog veranderen?
Doet u maar kinderpapier.
Groen of roze?
Godallemachtig dat weet ik niet hoor, wat denk jij Kees, groen of roze?

maandag 14 april 2008

Orpheus

Mijn voeten minderen vaart.
Mijn tenen zetten zich schrap.
Kramp schiet in mijn kuiten en enkels.
Het gestaag de een voor de ander gaat trager en trager en stopt.
De harde randen van vlijmscherpe stenen drukken in mijn voetzolen.
Mijn benen worden zwaar, duizenden armen omklemmen mijn kuiten, trekken me omlaag.
Ongeschoeid ben ik, de moed zakt van mijn knieën in mijn voeten en tenen en vloeit weg,
de aarde in.
Elke spier in mijn lijf heeft zich tegen me gekeerd.
Mijn maag draait als eerste om.
Het zuur golft uit mijn mond op de stenen, ik laat mijn pis lopen uit pure angst voor wat komen gaat, wat buiten mijzelf om
zich om wil keren.

Achter me is het leeg.
Nog geen zuchtje wind strijkt langs de haartjes van mijn ontblootte onderrug.
Mijn ogen keren zich om in hun kassen.
Ik zoek, vermoed een ander, dichtbij, vlakbij, achter me, uitstrekkend, reikhalzend.
Tegen beter weten in strek ik mijn arm naar achteren, reik ik naar de wereld, het lichaam dat zwaar ademend en zuchtend van vermoeidheid achter me staat.
Ligt.
Is.
Lijkt.
Schijnt.

Ze is er niet.
Echt niet.
Echt niet.
Een schreeuw ontglipt mijn keel.
Dan rukt mijn hoofd mijn nek mee om, mijn armen, schouders keren om, een knoop, spiraal, twist, kronkel in het midden van mijn lijf.
Dan keren ook mijn benen en voeten en haren en handen helemaal om
om om te kijken.
Om om
en om
en om te kijken.

maandag 7 april 2008

Bent u daar nog?

Kon ik van woorden een vangnet spinnen
Met draden, dun maar stevig
Kon ik de letters tot koorden
De woorden tot zinnen

Ik zou een dekentje breien
Om u warm te houden

Ziet u,
Ik stelde u graag gerust
Ik heb slechts de woorden
Kunt u mij horen?
Het is hier wat donker
Dat maakt het lastig
Ik zie dat u huilt
Uw knieën knikken
U mag weer ademen hoor
Maar blijft u staan
Niet vallen nu
Ik vang u niet op

Stopt u met huilen
Het is tevergeefs
U kunt zich beter harden
Uw tranen verbijten
Uw handen ontspannen
Zo ik u niet kan troosten
Betast u zichzelf
’s Anderendaags
Komen wolven u halen

vrijdag 4 april 2008

Ziet u:

We hebben hier een kamer
Een kamer voor intiem bezoek
Hij zit op slot tot nader order
Erbuiten raken wij elkaar niet aan
Geen hand op uw schouder
Geen handen op uw benen
Of ertussen
Geen lippen op uw wang
Geen handdruk
Geen nachtkus
Geen dag kus
Geen bekken tegen bekken
Bovenbeen op bovenbeen
Geen billen
Geen borsten
Geen pikken hier

Geen lijven
Geen lijven meer

woensdag 2 april 2008

Hoe het begon. Luister:

Ik wil u vragen
Uw neus dicht te knijpen
Een hand over uw mond te leggen
En dan proberen te schreeuwen

Ik wil u vragen
Uw benen tegen elkaar aan te drukken
Uw hand op uw buik leggen
Uw ogen te sluiten
Te denken aan de mooiste man of vrouw
Het mooiste lijf
Stelt u eens voor
Dat lijf in uw armen
Of wacht
Nog niet
Bijna
Huid op huid
Maar net niet
Een zuchtje wind
Tussen uw huid
Uw buik
En die van de ander

Likte u zojuist uw lippen?

Ik wil u vragen
Niet te bewegen
Ook niet een beetje
Ook niet een spiertje
In uw mondhoek
Een zenuwtje bij uw oorlel
Of in uw nek
Niet bewegen
Niet meer bewegen
Houd u uw adem in
Dan vangen wij aan
Daar gaan we

zondag 30 maart 2008

Bange mensen zijn gevaarlijk

Wie zei dat ooit?
Hij had gelijk
Angst verlamt
Maakt blind
Stinkt
Angst is een klein kind
Verstopt in mama’s kledingkast
Met een broodmes
En een zaklamp
Dat roept
‘Niet bewegen of ik schiet’
Dat van zichzelf een groepje maakt
Met zelfbedachte vriendjes
En dan de anderen ‘hunnie’ noemt
En zij hebben het gedaan

En buiten de deur van de kledingkast
Staan kinderen te roepen
'Waarom kom je dan niet spelen?
We hebben zelf een hut gebouwd
Iedereen is bont geverfd
We roken vredespijpen
We zien er groen van allemaal
Maar dat is juist het leuke
Kom asjeblieft die kast weer uit
Het is zo zomer buiten'

Het kleine kind zwaait met zijn mes
Gilt: ‘Ze zullen me vermoorden!’
Blijft zitten waar het altijd zat
Zal meer en meer gaan stinken
Dat geeft ook niet, dat kan ook best
Maar in die kast is plek voor twee
En stinken wordt de nieuwe hype
En rottingslucht verspreidt zich

Red die kinderen alstublieft
Stop ze in bad voor het te laat is
Voor de zomer lang voorbij
Door herfst ingehaald is

donderdag 27 maart 2008

Loodgieter

Vandaag is er een man mijn kamer in gekomen.
Hij staat in een hoekje met zijn lippen stijf op elkaar geklemd.
Hij wil iets van me, daar ben ik van overtuigd.
Ik loer naar hem vanuit mijn ooghoeken.
Ik zit achter mijn computer en hoop dat hij me nog niet gezien heeft.
Hij hoopt dat ook van mij.
Er was iets met een wasbak bedenk ik me nu.
Misschien vermoedde hij een monster in de zwanenhals.
Ik draai me naar de man toe.
‘Heb je hem al gevangen?’
De man schrikt heel erg.
Dat weet ik want hij maakt een sprongetje en er piept iets in zijn keel.
‘Ik weet niet zo goed wat ik moet doen’ piept de man.
‘Niet bewegen!’ roep ik terug.
Ik weet niet waarom ik dat zeg.
Misschien omdat de man er zo leuk van schrikt en dan nog moeilijker gaat kijken.
‘Let op je ademhaling!’ roep ik hem toe. ‘Verander je ademhaling niet! Probeer niet moedwillig je ademhaling te veranderen. Je moet op je ademhaling letten, maar je mag er niet aan denken!’
De ademhaling van de man versnelt.
‘Niet aan je ademhaling denken! Let op je ademhaling!’ roep ik vrolijk.
Zo’n vent over de vloer is leuker dan ik dacht.
De man kijkt paniekerig om zich heen, kruipt verder weg in zijn hoekje.
‘Hou me vast’ fluistert de man.
Getver nou wordt hij seksueel.
‘Hou je driften bij je!’ roep ik hem toe.
‘Zie ik eruit als een onschuldige, naïeve vrouw die je zomaar eventjes kunt verleiden?’
Die zin is niet van mij. Hij komt uit een bouquetreeksromannetje en ik ben blij dat ik hem nu eindelijk eens kan uitproberen. Ik ben benieuwd of de man in het hoekje nu met zijn hand over zijn sexy gestoppelde brede onderkaak zal wrijven en mij diep in mijn bruine ogen zal kijken, net als in het boek.
Helaas, deze man van lik-me-vestje begint om z’n moeder te roepen. Hij huilt erbij ook nog.
Ineens heb ik er genoeg van.
‘M’n kamer uit! roep ik. ‘Zeg maar tegen het bedrijf dat ze een echte vent moeten sturen, die ik van repliek kan dienen! Geen vaatdoeken meer in mijn domein!’
Die wasbak maak ik zelf wel.
Ik zwiffer het huilende hoopje ellende mijn kamer uit.

zaterdag 22 maart 2008

Het hoofd keek verschrikt naar het lijf en riep..

"Mevrouw!"

Ik draaide me om en keek om te zien wie mij 'mevrouw' zou noemen. Ze waren met zijn tweeën en duidelijk in de war. De ene, het hoofd; groot en lomp en druk gebarend. De andere: het lijf; stil en languit op de weg.

Het hoofd sprak:
"Mevrouw er heeft zich iets voorgedaan
We dachten
Mevrouw!
Kunt u ons helpen
Het ligt hier zo levenloos
We hebben er niet goed aan gedaan
We hadden beter uit moeten kijken
Mevrouw de ijskraam daar op de hoek
Lachte naar ons mevrouw
Heeft u een zakdoek om het bloeden te stelpen?
Het lekt een beetje uit de ogen ziet u?
We hebben ons best gedaan mevrouw
Maar we hebben het uit de hand laten lopen en nu dreigt het ermee op te houden
De benen willen niet meer mevrouw
We hebben ons best gedaan
U of een ander dat is om het even maar we hebben een lange adem nodig
Een duwtje in de rug bij het fietsen
En zijwieltjes
Het is nog zo ver naar de brug
We worden al koud
En de wind mevrouw
Dus we hoopten
Het stuiptrekt en kirt mevrouw
Het piept om hulp
We wisten niet
We dachten
We dachten
We hadden niet moeten denken…
Mevrouw!"

Ik liet het hoofd roepen. Het was koud. Ik dacht nog: 'Ik had een jas aan moeten trekken'. Ik liet mijn lijf naar huis toe lopen.