vrijdag 7 november 2008

Put

Er is een afvoerput middenin de weg waar mijn raam op uitkijkt.
Er verdwijnen mensen in. Bomen. Hele huizenblokken. Er komen bevelen uit.
Rechts houden!
Hand uitsteken!
Achteruit inparkeren!
Binnen de lijntjes lopen!
Ik schrik er wel eens van, maar de mensen op straat lijken zich er niet aan te storen.
De put roept me ’s ochtends wakker, dwingt me te ontbijten, roept wanneer het tijd is te vertrekken. ’s Avonds gaat zijn rooster dicht. Dan roept hij nog steeds, maar gedempt.
Soms heeft de put een beetje teveel noten op z’n zang. Dan dek ik hem af met een zware steen. Of ik laat dat doen, door een sterke vent. Die neem ik vervolgens mee de stad in. Wat we daar doen mag Joost weten, ik herinner me er nooit iets van. Maar we komen gehavend en gekleed in andere kleuren terug. En we lachen erbij. En zingen. Vloeken ook. En we besmeuren elkaar met dingen. We dansen in de regen. Dan trekken we de put weer open. Die zuigt de derrie van ons af en spreekt ons bestraffend toe. Maar niet voordat we het snot uit elkaars neusgaten gelepeld hebben met onze tongen.

Geen opmerkingen: