donderdag 13 november 2008

Het verhaal van de nacht die niet voorbij ging

De nacht ging maar niet voorbij. De dieren in het bos hadden al uren en uren bij het kampvuur gezeten. Het kampvuur was eerst hoog opgelaaid en daarna langzaam ingedut. Toen het niet langer brandde en alleen nog gloeide, had de vos geopperd brandhout te gaan halen. De andere dieren hadden niet geluisterd, ze hadden het nog warm en daar waren ze soezig en loom van geweest. Het vuur was uitgegaan en de vos was kwaad geworden op de andere dieren. Die hadden hem uitgelachen in zijn gezicht. Ze hadden naar het uitgebrande vuur gestaard en daarna waren de beer en de wolf alsnog nieuw brandhout gaan halen. De wolf had geprobeerd het vuur opnieuw aan te steken en uiteindelijk had de haas het voor elkaar gekregen. Daar was de wolf verbolgen over en omdat niemand wist wat verbolgen was, hadden ze elkaar daar weer een uur mee beziggehouden en de nacht ging niet voorbij.

De ooievaar had voorgesteld een lied te zingen. De bever had geroepen dat de ooievaar niet kon zingen, maar de zwaan had gezegd dat de bever zijn mond moest houden en toen waren ze begonnen te zingen. Het klonk zacht door de nacht en een tikkeltje vals, maar daar maalde niemand om. Ze zongen over de vuurvlieg die zich nooit meer liet zien, over de mol, die zich waarschijnlijk maar zelden liet zien en over de haai, die zich alleen liet zien wanneer niemand het verwachtte. Het was een prachtig lied over missen, maar dat ontging de meeste dieren volledig, en de nacht ging niet voorbij.

Daarna zongen ze een lied over rozen en de maan en vlinders in de avondschemering en over de ondergaande zon, over aardbeienlimonade, over grote bruine leren koffers, over sterke koffie in de morgen (waarop de muis pienter opmerkte dat de nacht nog altijd niet voorbij was gegaan), over de geur van warme appeltaart en van het parfum van je moeder en de geur aan je vingers als je met je handen tussen je benen (maar dat was iets waar je eigenlijk niet over mocht zingen volgens de uil, waar niemand het mee eens was) en over kaneel en vanille en het kloppen van je hart. Het was een lied over de liefde, maar dat vond niemand echt belangrijk, en de nacht ging niet voorbij.

Toen kregen sommige dieren honger en anderen kregen dorst, want de wijn was op. Sommigen kregen behoefte om te lopen, wat niet altijd gemakkelijk was en anderen hadden behoefte om te praten, wat niet altijd ging. Sommigen hadden behoefte aan iets dat ze niet precies konden benoemen en sommigen hadden behoefte aan een lekker sigaartje of een pijp, en weer anderen hadden behoefte aan elkaar.
Zo had de vis behoefte aan de reiger, maar de reiger had juist behoefte aan de kikker en de kikker had behoefte aan de pad en de pad had behoefte aan het luipaard, maar daar kunnen we natuurlijk helemaal niet aan beginnen, zei het luipaard, en zij had op haar beurt behoefte aan de leeuw en die zag dat eigenlijk wel zitten en vertrok met haar naar een plek waar niemand ooit van gehoord had.

Sommige dieren vielen in slaap en anderen vielen op hun hoofd en weer anderen vielen niet op in het donker. De mier viel in katzwijm, waarop de kat zei dat ze daar nachtelijks last van had, de dolfijn viel in zeven sloten tegelijk, de karper viel in ongenade bij de mus, die ongenadig kwaad werd op de slang en de slang viel van de regen in de drup. En nog altijd was de nacht niet voorbij gegaan.

De meeste dieren sliepen nu, de nacht was immers nog niet voorbij. De wolf hield nog een wedstrijdje huilen met de krokodil en de nacht ging niet voorbij. De giraffe strekte zijn nek en de olifant zijn slurf maar de nacht ging niet voorbij. De vlinder fladderde rond het vuur dat alweer langzaam aan het doven was, de nacht ging nog altijd niet voorbij en de hond blafte nog eens wat, terwijl de krekel…

Geen opmerkingen: