zondag 27 juli 2008

Lezer

Vlindermeisjes lopen langs het terras en jij zit alleen aan een tafeltje en ik ook en jij zegt zomaar in het algemeen tegen niemand in het bijzonder, mij, zeg je dat je liever met je neus in de boeken hangt dan eeuwig en altijd rond te hangen op terrassen waar men bier drinkt, waar gedronken wordt, waar we zitten en drinken, alsof ik permanent dorst heb moet ik steeds opnieuw iets drinken wilt u nog wat drinken meneer? Normaal gesproken drink ik toch ook geen emmers water leeg gewoon voor de lol zeg jij dan, ik zit liever thuis met m’n neus in een boek zeg jij.

En ik vraag me af of dat leuk is altijd lezen altijd de ‘lezer’ zijn, altijd de persoon die zich presenteert als de ‘loner’ die liever leest, of je nooit eens gewoon de beest uit wil hangen in één van die plekken waar mensen komen om tegen elkaar aangeplakt te bewegen op geluiden die hun oren vernielen en dan hun tongen in elkaars neuzen te hangen om het snot eruit te lepelen en dan met elkaar mee naar huis op elkaars fiets in elkaars stuur gehaakt en dan thuis alle lichaamsdelen die je hebt aanbieden aan de ander in ruil voor een paar minuten extase hoogstens en ik weet niet of dat een echt overtuigende manier is om je over te halen maar ik zeg het toch maar.

Nou zeg jij dus, ik ben liever de lezer, met zijn neus in een boek en ik denk bij mezelf ik steek mijn neus nooit in mijn boeken dat geeft vlekken maar goed jij dus en je leest Kafka, Het Proces uiteraard want dat doen lezende loners, Kafka lezen, roken en moeilijk kijken.

En ik ik ga naar Parijs zeg je want dat had je verteld zojuist en wat ga je daar in godsnaam doen, in je eentje in Parijs vraag ik, ga je dan in je eentje naar een museum ofzo, een beetje schilderijen bekijken in je eentje en een beetje in de zon zitten in je eentje, taart eten, muziek luisteren in een park met een fles water naast je in je eentje ofzo ga je dat dan een beetje zitten te doen in je eentje?

En jij zegt weetikveel zeg jij jij zegt ik kan van alles doen in Parijs in m’n eentje ik kan overal werkelijk van alles doen in m’n eentje zeg je en weet je wat het is zeg je, er is dan niemand bij die dan een beetje kan gaan zitten zeiken van, wat zit je daar te doen zit je nou te lezen in je eentje? En waarom rook je die sigaret niet over je longen? En waarom heb je je zonnebril op als er geen zon is en waarom heb je je niet geschoren? En waarom drink je geen alcohol en waarom eet je zo weinig en wat luister je nu weer, luister je nu Bob Dylan, alweer Bob Dylan godverdomme? Alsof er verdomme nooit andere muziek gemaakt is? Is dat soms wat je zit te doen? Is dat het soms?Niets van dat alles.

Nou zeg ik ik zeg ik wilde je niet kwaad maken ik wilde je alleen leren kennen en misschien een keer samen een boek lezen in het park omstebeurt een pagina aan elkaar voorlezen wie weet wel iets van Toon Tellegen of Haruki Murakami of Kafka voor mijn part maar het geeft niet ik ga al, ik ga al ergens anders op een terras zitten in m'n eentje, lekker zeg ik, lekker in m'n eentje.

vrijdag 18 juli 2008

Mevrouw Schipper en het misgaan der dingen II

Mevrouw Schipper nam haar Besluit (Het moest maar eens afgelopen zijn) gelijk met het slaan van de klokken van de plaatselijke kerk. De kerkgangers keerden huiswaarts, ook vandaag was Hij niet aan hen verschenen, maar Zijn Zoon had Zijn Oneindige Lichaam (stelt u zich het mastodontische gedrocht voor), in Zijn Oneindige Goedheid opnieuw laten ontleden en verorberen.

‘Het moest maar eens afgelopen zijn’ dacht mevrouw Schipper en tikte vinnig de as van haar sigaret (iets met menthol) die neerdaalde op de bekleding van haar rode IKEA Helström tweezitsbank.
Door haar keukenraam, tussen de kralen van haar vliegengordijn heen, kon ze de gordijnen van het slaapkamerraam van haar buurman open zien gaan. De buurman werd elke zondagochtend om elf uur gewekt door het luiden van de klokken.
Hij opende de gordijnen en rekte zich uit. Vervolgens wandelde hij naar het balkon van zijn slaapkamer, opende de deuren en ging, poedelnaakt (zijn penis was van dubieus formaat, wat hij, ergens wanhopig, probeerde te compenseren met een gigantische bos donkerkullend schaamhaar, dat vrijwel naadloos overliep in dikbehaarde buik en borststreek) op zijn balkon staan roken. Daarbij gluurde hij ongegeneerd naar mevrouw Schipper.
In zijn ogen het volhardende geloof dat het moment zou komen dat ze haar laatste schroom zou laten varen (vandaag en anders morgen) en zich ontdoen van haar kleding, voor hem alleen.

Mevrouw Schipper drukte haar sigaret uit in een staande, zwaarmetalen asbak bij het raam, trok met een resoluut gebaar haar IKEA Karlsson Luxaflex dicht en draaide zich om naar de keukentafel, waarop de brief van haar man nog altijd onaangeroerd lag.

Ze nam de brief in haar handen. Hij woog zwaar, alsof de envelop nog iets anders omvatte dan alleen papier. Tegelijk was hij dik, de stakker had zijn best gedaan, dacht mevrouw Schipper, zeker tien volle kantjes had hij, met de hand (zo was hij, meneer Veerman, er nog steeds heilig van overtuigd dat belangrijke, emotionele boodschappen met de hand in inkt geschreven dienen te worden) in krullend schrift beschreven. De brief was zelfs geadresseerd, aan haar, het adres van dit huis. Geen afzender op de achterkant, maar het was onmiskenbaar zijn handschrift.

Mevrouw Schipper legde de brief terug op tafel, verliet de kamer, daalde de trap af, schoot in haar pumps die bij de voordeur stonden, pakte haar sleutels en verliet het huis. De voordeur liet ze op een kier staan.