Ik zit in een restaurant en bestel eten.
Ik kijk naar mijn placemat.
Ik schrijf iets op.
Een zin.
‘tomatensoep’.
Ik wacht
Ik sip van mijn wijn en wacht
ik kijk naar buiten
Ik zit in de trein en kijk naar buiten
De trein raast voort en tegenover mij zit een jongeman van mijn leeftijd verveelt in een tijdschrift te bladeren
Ik zit in een café
Ik kijk naar de mensen die drinken en lachen
Ze eten hapjes en wiegen nonchalant met hun heupen
Ze hebben gesprekken die ik dood nog niet zou willen voeren
Over schoenen bijvoorbeeld, of honden
Ik ben op een groepsreis
Ik ben degene die de vragen stelt, de weg vraagt, de route zoekt, het restaurant kiest, het plan bedenkt
Ik zit in een restaurant te eten met heel veel mensen. Er wordt om mij heen gepraat. Om mij heen wordt er gepraat. Ik luister. Lawaai. Messen vorken muziek stemmen lachen moppen filosofische gesprekken geouwehoer.
Ik eet. Ik vraag aan iemand naast me of ze het eten lekker vindt. Ze knikt. Ik glimlach. Ze glimlacht terug.
Ik fiets naar huis
Het regent
Het is stil op straat
Op een paar mannen na
Ik fiets tussen mannen door
Ik fiets door donkere steegjes tussen mannen door
Voor auto’s langs met mannen erin
ik fiets langs hen heen
Ik zwaai naar ze vanaf mijn fiets
Ik fiets naar huis
Mijn bed verwelkomt me
Mijn koffiezetapparaatjeverwelkomt me.
Mijn computer verwelkomt me.
Mijn toetsenbord verwelkomt me.
Verwelkomt me verwelkomt me.
Ik schrijf.
Ik ben hier, schrijf ik.
Ik ben hier.